Rockstar

Voting

Directe Analogie

Directe Analogie (divergerende fase)
Wat?
Wanneer zeg je dat twee zaken analoog zijn? Twee elementen vertonen analogie als ze (altijd gezien vanuit onze hersenen) gelijkaardige kenmerken vertonen. Deze gemeenschappelijke eigenschappen noemt men de analogiebasis. Een kopje en een glas noemen we analoog omdat ze een grote analogiebasis hebben. Maar er zijn ook verschillen.

Kopje                          
  • Niet doorzichtig
  • Met oor
  • Meestal voor warme dranken
  • Meestal iets logger van vorm
  • Sterke associatie met koffie, melk, thee en warme dranken

Glas
  • Geen oor
  • Meestal voor koude dranken
  • Meestal iets ranker gevormd
  • Associatie met water en verfrissende dranken

Beide
  • Om te drinken
  • Hol van binnen
  • Open bovenaan
  • Mogen niet lek zijn
  • Meestal rond
  • Laten kringen achter op tafel
  • Worden met de hand gebruikt

 Een kopje en een glas beschouwen we als meer analoog dan bijvoorbeeld een kopje en een verkeerslicht omdat we voor de eerste twee spontaan een grotere analogiebasis herkennen en dat we deze ook als relevant beschouwen.

Het herkennen van analogie is een basiskwaliteit van het menselijk denken. Het is een deel van het associatief denken waarmee we een fundamenteel stuk van onze algemene kennis uitbouwen. Telkens als we iets nieuws waarnemen, maken we verbindingen met onze bestaande kennis (patronen), anders zouden we het nieuwe wellicht zelfs niet kunnen herkennen.

Hoe werkt de techniek?
Met de directe analogie laat je je inspireren door een thema (analogon) dat ver van je probleem af staat. Je gebruikt dit analogon als startpunt voor het resocieren naar je startformulering.

A.    je kiest een concrete en cruciale term uit de startformulering als ‘onderwerp’;
B.    Daarna kies je een analogon dat als inspiratiebron zal dienen;
C.     Je kunt dit analogon dan op twee manieren gebruiken: resocieren vertrekkend vanuit de analogiebasis of resocieren vertrekkend vanuit de kenmerken specifiek voor het analogon;
D.    Resocieren;

Stappen bij de directe analogie:
1.     Startformulering;
2.     Eerste ronde;
3.     Kies een analogon, kies of je met de verschillende werkt of met de gelijkenissen.
a4. Wat is specifiek voor dit analogon? Schrijf de eigenschappen op.
a5. Hanteer elke eigenschap als startpunt bij de zoektocht naar nieuwe ideeën -> resocieer.
b4. Wat zijn de gelijkenissen tussen het onderwerp en het analogon.
b5. Hanteer elke gelijkenis als startpunt bij de zoektocht naar nieuwe ideeën -> resocieer.